Het dilemma van de Tussenruimte: spanningen tussen beleid, organisaties en de wijk
In een tijd waarin de overheid steeds vaker samenwerkt met burgers, professionals en maatschappelijke organisaties, ontstaan er nieuwe dynamieken van samenwerking én conflict. Tijdens de Community of Practice (COP)-bijeenkomst op 26 mei 2025, stond deze "tussenruimte" centraal: de plek waar beleid en praktijk elkaar ontmoeten, maar waar ook spanningen zichtbaar worden. Hoe gaan sociaal werkers, bewoners en beleidsmakers om met deze conflicten? En wat levert dit op voor rechtvaardige preventie, gezondheid en bestaanszekerheid?
Door Lois Jonathas en Nanke Verloo
In drie presentaties vertellen Jennifer Elich, Charlotte van der Veen en Yannick Drijfhout over hoe zij, elk vanuit een ander perspectief, deze tussenruimte onderzoeken en ervaren. De drie presentaties vormen samen een beweging van groot naar klein: van nationale beleidsstructuren, naar lokale organisatiepraktijken, tot de directe interactie tussen bewoners en overheid. Zo wordt zichtbaar hoe maatschappelijke spanningen zich op verschillende niveaus uiten.
De sociale basis onder druk
Jennifer, adviseur bij Sociaal Werk Nederland, schetste een helder en confronterend beeld van de uitdagingen waar sociaal werkers dagelijks mee te maken hebben. De sociale basis bestaat uit een netwerk van persoonlijke, informele en institutionele steun. Hieronder vallen buurtinitiatieven, sociaal werk en gemeenschapsontwikkeling. Deze basis is cruciaal voor het versterken van sociale cohesie en het voorkomen van maatschappelijke problemen, maar staat ernstig onder druk en is al decennialang het gevolg van politieke keuzes en bezuinigingen. Tijdens haar presentatie liet Jennifer zien hoe sociaal werk, sociaalwerkorganisaties en Sociaal Werk Nederland actief 'tegenspraak' organiseren en strijden voor rechtvaardige preventie, gezondheid en bestaanszekerheid. Sociaal werkers opereren met name in de 'onderkant van de samenleving', dat zijn plekken die in beleidsterminologie vaak worden bestempeld als ‘krachtwijken’, 'kansenwijken', ‘achterstandsbuurten’ en tegenwoordig als ‘kwetsbare wijken’. Het zijn buurten waar bewoners vaak kampen met hoge draaglast, maar weinig vermogen of draagkracht hebben. Veel mensen leven daar in bestaansonzekerheid, worstelen met schulden, eenzaamheid of gebrek aan toegang tot zorg. In deze context zijn sociaal werkers als opbouwwerkers, netwerkers en buurtverbinders essentieel. Volgens Jennifer is er de afgelopen jaren gefocust op één-op-één hulpverlening en is er nu een verschuiving naar collectief werken waarvoor betaalde krachten nodig zijn die kunnen verbinden.
Het blijft echter moeilijk om deze structurele problemen op de politieke agenda te krijgen. "We wachten nu tot mensen stuk zijn," zegt Jennifer. Zij pleit dan ook nadrukkelijk voor meer preventieve ondersteuning in deze wijken. Niet alleen uit sociaal oogpunt, maar ook omdat dit op lange termijn financieel veel verstandiger is. De financiering blijft ook een belangrijk knelpunt, aangezien de middelen voor de sociale basis vaak komen uit restbudgetten, terwijl er miljarden beschikbaar zijn voor acute zorg en defensie. Jennifer stelt dat deze 'schaarste' een politieke keuze is en roept op tot een fundamentele herverdeling van middelen, zodat investeren in gemeenschapsontwikkeling niet langer onderaan de prioriteitenlijst bungelt. Met behulp van een model van de sociale basis, dat zij onderverdeeld in persoonlijk, informeel en institutioneel, liet Jennifer zien waar de grootste gaten vallen. Vooral samenlevingsopbouw en collectieve preventie worden structureel ondergefinancierd. Tegelijkertijd bemoeien zorgverzekeraars zich steeds meer met beleid, terwijl zij de financiering vaak koppelen aan meetbare resultaten (KPI’s) en minder aan verbinding en preventieve hulp. Jennifer is hier kritisch over: sociaal werk draait om vertrouwen, aanwezigheid en autonomie, niet om data en cijfers.
Sociaal Werk Nederland zet zich actief in voor het zichtbaar maken van systemen die uitsluiting en discriminatie veroorzaken. Jennifer probeert de impact van armoede en ongelijkheid over te brengen op ambtenaren. Er zijn ook innovaties, zoals de samenwerking met PostNL waarin wordt geëxperimenteerd met het signaleren van zorgwekkende situaties door postbezorgers. Dit is volgens Jennifer een slimme rectie op het capaciteitsgebrek binnen het sociaal werk. De boodschap is luid en duidelijk: sociaal werkers zijn geen luxe, maar een noodzakelijke schakel in het versterken van onze samenleving. Als verbindende krachten in kwetsbare wijken verdienen zij structurele erkenning en ondersteuning, niet pas wanneer het te laat is, maar juist dat moment te voorkomen.
Weigeren als Strategie
Na de presentatie van Jennifer volgde de presentatie van Charlotte, die onderzoek deed naar een andere tussenruimte: het herstelhuis van Stichting Zelfregie in Limburg. Het herstelhuis creëert een alternatieve ruimte binnen het zorglandschap, waar mensen kunnen herstellen zonder de gebruikelijke bureaucratische en medicaliserende druk. Zo weigert het herstelhuis bureaucratische regels zoals wachtlijsten, rapportages en voortgangsverslagen, die in reguliere zorg vaak het tempo en de inhoud bepalen. Deze plek, gerund door ervaringsdeskundigen, biedt een tijdelijk verblijf aan mensen die ‘op adem willen komen’ en crises willen voorkomen. Recentelijk is de opvang ook uitgebreid met langere verblijven voor mensen in acute noodsituaties, de zogenoemde MICMac-vragen.
Het alternatief wat zij bieden wordt beschermt door het beoefenen een vorm van "weigeren." Hiermee bedoelt Charlotte niet per se “verzet”, maar het weigeren van bureaucratie, wachtlijsten, overdrachten, etc. als een manier om alternatieve praktijken mogelijk te maken. Ook is medicalisering taboe; gasten worden niet beoordeeld op diagnoses, maar op hun eigen wens tot herstel. Over diagnoses praten is zelfs ongewenst. Toch blijft de spanning: hoe houd je zo’n plek in stand in een systeem dat juist registratie, protocollen en controle vereist? Het herstelhuis moet balanceren tussen autonomie en samenwerking met instanties, wat zich uit in een constante onderhandeling.
Het herstelhuis kent geen harde scheidslijnen tussen ‘hulpverleners’ en ‘gasten’. Er is sprake van ‘rolvervaging’: vrijwilligers, ervaringsdeskundigen en gasten functioneren gelijkwaardig, wat bijvoorbeeld zichtbaar is doordat er geen aparte personeelstoiletten zijn. In plaats van protocollen en strakke regels werkt het herstelhuis vanuit vertrouwen en de autonomie van de mensen die er verblijven. Zelfregie wordt hier gedefinieerd als ‘kunnen zijn wie je echt bent’, los van het label van cliënt of diagnose. De stichting probeert de reguliere zorg niet te vervangen of te veranderen, maar wil het juist aanvullen met deze alternatieve 'eilandplek' waar veel tijd en ruimte is voor interpersoonlijke aandacht en ontmoeting, zonder oordeel. Dit staat in schril contrast met de tijdsdruk en meetbare eisen in het reguliere systeem.
Toch is het handhaven van deze alternatieve werkwijze geen vanzelfsprekendheid. Hoewel de organisatie weigert het als ‘verzet’ te bestempelen en liever spreekt van ‘iets anders doen’, blijkt uit interne discussies dat er nog steeds impliciete oordelen bestaan over herstelprocessen. Ook is er sprake van hiërarchische patronen binnen het team, bijvoorbeeld in teamvergaderingen. Het kost voortdurend inzet om de waarden van het herstelhuis te bewaken en te blijven werken aan een ruimte waar mensen echt tot rust kunnen komen.
Representatie en frictie in lokale democratie
Tot slot presenteerde Yannick Drijfhout zijn onderzoek naar de tussenruimte van bewonerscollectieven in Amsterdam-Noord en Tilburg-Noord, met als centraal thema representatie en frictie in lokale democratie. Hij onderzocht hoe bewonersgroepen samenwerken én botsen met de gemeente, waarbij een terugkerende vraag is: wie vertegenwoordigt wie? Bewoners die kritiek uiten worden vaak afgedaan als 'niet representatief', terwijl de gemeente zelf geen homogene actor is, maar een complex systeem met uiteenlopende belangen en regels. De belofte van samenwerking klinkt mooi, maar leidt in de praktijk vaak tot spanningen. Bewoners voelen zich soms instrumenteel ingezet: "jullie mogen meedenken, maar uiteindelijk doen wij wat we willen." Ambtenaren ervaren de last van tegenstrijdige belangen en bestuurlijke erfenissen, waardoor frictie onvermijdelijk is. Deze frictie wordt vaak gezien als een probleem, terwijl het juist kansen biedt voor betere oplossingen.
Yannick legt twee dilemma's bloot. Ten eerste: de spanningen tussen 'affective governance', waarbij persoonlijke relaties en gemeenschapsgevoel centraal staan en 'collaborative governance', waarin samenwerking tussen verschillende actoren wordt verwacht. De verwachtingen van deze vormen van governance laten weinig ruimte voor kritische stemmen of agonisme. Bewonerscollectieven worden als samenwerkingspartners vooral geacht harmonie na te streven, niet oppositie te voeren. Tegelijkertijd is de gemeente een gefragmenteerd systeem, wat samenwerking bemoeilijkt. Frictie ontstaat bijvoorbeeld door botsende visies op wijkontwikkeling, zoals het belang van een stadspark versus een fietspad.
Het tweede dilemma gaat over representatie, over de vraag wie wie mag vertegenwoordigen. Bewonerscollectieven claimen de huidige gemeenschap te representeren, terwijl de gemeente zich beroept op het algemene belang en toekomstige bewoners en regelmatig de representativiteit van het bewonerscollectief bevraagt. De gemeente heeft legitimiteit vanwege haar publieke status, terwijl bewoners vaak ter verantwoording worden geroepen met vragen als 'wie representeer jij?' Dit strategische gebruik van representatievragen ondermijnt vaak de kritiek van bewoners, vooral in formele omgevingen zoals de gemeenteraad.
Yannick concludeert dat strijd en conflict noodzakelijk zijn om realiteit te brengen in optimistische beleidsvisies en moedigt aan om nieuwe stemmen te horen. Het huidige democratische systeem bemoeilijkt deze dynamiek echter vaak, waardoor echte representatie en constructieve frictie beperkt blijven.
Conflict als Motor voor Verandering
Wat deze drie presentaties gemeen hebben is de conclusie dat conflict en spanningen niet per se negatief zijn, maar nodig voor de kritische reflectie op beleid, het ruimte maken voor alternatieve werkvormen, en het beluisteren van de stem van groepen die anders ongehoord blijven. Conflict en agonisme is nodig om te voorkomen dat democratische samenwerkingen een lege huls worden. Of het nu gaat om sociaal werkers die strijden voor meer preventief budget, een herstelhuis dat bureaucratie weigert, of bewoners die hun stem laten horen, tegenspraak houdt het systeem scherp. De uitdaging is om ruimte te maken voor deze conflicten, zonder ze weg te managen of te negeren. Dat vraagt om moed van alle partijen: de overheid moet luisteren zonder direct te sturen, professionals moeten hun positie durven te gebruiken om onrecht aan te kaarten en burgers moeten gehoord worden, ook als hun stem niet past binnen bestaande kaders.
Uiteindelijk valt het allemaal terug op de vraag: willen we een samenleving waarin alleen de hardste schreeuwers gehoord worden, of een waarin conflicten juist leiden tot betere oplossingen? De tussenruimte biedt kansen, maar alleen als we de conflicten, die met het samenwerken gepaard gaan, durven aan te gaan.
In het vervolg van onze Community of Practice zullen we samen met onze partners reflectie op gang brengen om van conflicten te leren, en tools ontwikkelen om spanningen op agonistische wijze aan te gaan.